Hoeilaart is een oude verovering op het Zoniënwoud, mogelijk gemaakt door de bronrijke vallei van de IJse. Archeologische vondsten wijzen duidelijk aan dat zich al in de prehistorie mensen gevestigd hadden in de nabijheid van deze rivier. In de buurt van de Dumberg werden schrapers, lemmers, pijlpunten, grote en kleinere gepolijste silexbijltjes gevonden.
Ook in de Romeinse periode is er zeker menselijke aanwezigheid geweest. Getuige hiervan is het Romeins votiefaltaar dat in 1870 gevonden werd bij de afbraak van de oude kerk. Toen reeds werden de ijzerhoudende zandlagen die in het Zoniënwoud voorkomen, geëxploiteerd. Verschillende laagijzersmeltovens uit die tijd werden later ontdekt.
Het dorp, gelegen aan de rand van het Zoniënwoud, was zeer welvarend. De hertog van Brabant werd er nadien heer en bouwde er een kasteel en een kerk. Aan de andere kant van de IJse woonde de heer van Terheide in zijn kasteel. Een overblijfsel van de heerlijkheid Terheide is de stemmige binnenkoer van de kasteelhoeve bij het gemeentehuis.
Tijdens de middeleeuwen kende Hoeilaart een periode van rust en vrede. In de 14de eeuw, in 1343, stichtte de internationaal bekende mysticus Jan van Ruusbroec er de befaamde Augustijner koorherenpriorij, midden in de serene stilte van het Zoniënwoud te Groenendaal. Deze priorij zou later bezocht worden door heel wat geestelijke en wereldlijke leiders. Ruusbroec en Groenendaal zijn een begrip gebleven, ook nadat de priorij tijdens de Franse overheersing praktisch geheel werd afgebroken. De onderbouw van de kerk is het opvallendste overblijfsel.
In de 19de eeuw breekt de tijd van grote welvaart aan voor het merendeel van de Hoeilanders. Ten tijde van de hoge vleesprijzen in de hoofdstad (einde 18de - begin 19de eeuw) waren het inwoners uit Hoeilaart die de Brusselse vleesmarkt voor meer dan 80 % bevoorraadden. Op een bepaald ogenblik bestond de gemeenteraad hier enkel uit beenhouwers. Een aantal van deze slagers bezaten een beenhouwerij-restaurant. Hieruit zijn de restaurants gegroeid die onze gemeente gastronomische faam hebben bezorgd.
Nog in de 19de eeuw ontstond de druiventeelt onder glas. In 1865 bouwde Felix Sohie in Hoeilaart de eerste druivenserre. Al heel vlug werd de verkoop van kasdruiven een zeer winstgevende zaak. Vanaf 1880 gingen de Hoeilanders het voorbeeld van Felix Sohie volgen. Vanaf 1900 zou de druiventeelt een voortdurende uitbreiding kennen in de IJsevallei. In 1910 telde Hoeilaart reeds 5176 serres. Op het einde van de jaren '50 was dit aantal aangegroeid tot meer dan 13.000. In de hele streek - Hoeilaart, Overijse, Huldenberg, Duisburg en La Hulpe - stonden er ooit 33.000.
Economische moeilijkheden, veroorzaakt door buitenlandse concurrentie, verhoging van de verwarmingskosten, gebrek aan bedrijfsopvolging, brachten echter sinds 1962 een voortschrijdende achteruitgang van de kasdruiventeelt met zich. Er blijven momenteel slechts een handvol bedrijven over.
Wil je meer weten over de geschiedenis van ons dorp?
Neem dan een kijkje op de website van de Koninklijke Heemkundige Kring 'Het Glazen Dorp' vzw.