Sinds mensenheugenis staan de Hoeilanders in de streek bekend als 'Doenders'. Dat heeft te maken met het veelvuldige gebruik van het hulpwerkwoord 'doen' in het Hoeilaartse dialect, zoals dat ook nog voorkomt in het Engels.
Als een Hoeilander wat wil bevestigen, zegt hij "'t toet", of "boë 't toet", of "'t toet, 't toet". Wil hij iets ontkennen, dan zegt hij "'t en doet", of "aa, 't en doet" of "boë 't en doet". Als kinderen wilden tegenstribbelen zeiden ze: "'k en dùjn!" en de ouders antwoordden zonder dralen: "Aa ge dùjt!"
Als men in Hoeilaart zijn verwondering of zijn ongenoegen wil uiten over een nakende gebeurtenis of een onwelkome beslissing, dan begint men zijn verhaal nog dikwijls met: "da toet ta ..." Maar vooral "'t toet" en "'t en doet" zijn overgebleven en natuurlijk ... de bijnaam 'Doender'.
Bron: Alfons Van Orshoven, De sprouk van den Dújnder. Spraakkunst van het Hoeilaarts. Uitgave van Heemkundige Kring Het Glazen Dorp. 2000.